Hoe ik dankzij één gebakken ei een backyard ultra voltooide

Door Tessa Falke

Ik adem wolkjes uit. 

Met mijn rechterhand draai ik de autostoel naar achter. Krk, krk, krk. Ik zak langzaam naar achter,  steeds lager de auto in. Mijn benen tintelen, een deel van de stoel drukt oncomfortabel in m’n rug. Buiten is het pikdonker en stil, de ruiten beslagen. Krk, krk. 

Dit is het dan, mijn bed voor het komende uur. Bibberend trek ik een tweede jas over mijn benen. Voor het eerst in deze krankzinnige 24 uursrace ben ik alleen. 

Mijn voet schiet uit en ik stoot de thermoskan omver. Fuck. Het water is inmiddels lauw geworden, verloren warmte waar ik niks meer aan heb. Het continue rillen stopt niet. Ik trek de jas omhoog over mijn benen en duw het ijskoude puntje van m’n neus weg in mijn sjaal. Van de achterbank gris ik een kruik en druk die tegen m’n buik. Tevergeefs, de kruik is lauw.  

Ontspannen, Tes, ontspannen. De relatief droge auto voelt marginaal beter dan de koude, vochtige tent waar loopmaatje Frank ligt te rusten. Frank was onrustig, bleef lang zoeken naar opladers, eten en schone sokken. Bovendien lag hij veel te dichtbij – we lagen hutje mutje naast elkaar in de veel te koude tent. De auto is een fijne stille haven, voor even. 

Ik kijk op mijn horloge. Elf rondes geleden is mijn gevoel voor tijd compleet verdwenen. Is het 4 uur in de ochtend of 5? Het enige wat nu nog telt zijn de rondjes. Een rondje lopen, een rondje rust. Twee rondjes lopen, twee rondjes rust. Dat, en steeds een beetje eten. Het leven is nu zo simpel.  

Veel te snel snerpt de wekker door de stille auto en ik schrik op. Straks, halverwege de volgende ronde, komt de zon op. Ik voel aan álles: nú krijg ik het zwaar. Met forse tegenzin gooi ik de kruik op de chauffeursstoel en strompel ik naar buiten. Mijn lichaam protesteert. Slaap! Moe! Kou!

Als een slaapdronken ijsbeer waggel ik over het kampeerterrein naar de start/finish. Naast de steile duinpan staat zelfs op dít tijdstip nog een klein aantal trouwe supporters te wachten op de binnenkomende renners. Fia, mijn teammaatje, komt net aanrennen als ik naar het scorebord toe schuifel. Geroutineerd beginnen we aan ons uitwissel-ritueel. Fia verwijdert haar hesje en ik strip alle buitenlagen. Daarna kleed ik Fia warm aan met mijn voorverwarmde kleding. We delen alles, toch?

Ik kijk om me heen en tel de binnendruppelende witte hesjes. Tijdens de nacht zijn er heel wat lopers afgevallen. Te zwaar, blessures, gestruikeld…ieder met een eigen reden. De meelopende arts, die steeds als één van de snelsten van start ging en geld wilde inzamelen voor een goed doel, heeft het niet gered. Als de klok ons nog één minuut voor starttijd aangeeft zie ik een loper binnenstrompelen. Hij bereikt nog nét het scorebord en kruist z’n laatste ronde aan. 

Iemand begint aan de countdown. 10, 9, 8….De klok is onverbiddelijk – we moeten door. Ik werp nog één blik op de laatste loper. Veel tijd om te wachten is er niet, want daar gaan we weer, met het uitgedunde groepje lopers, de duinpan op.  Het zand voelt véle malen zwaarder dan drie rondes geleden en ik ploeg omhoog richting het paadje. 

Inmiddels heeft de nachtroute een vaste routine. De hobbels in de weg ontwijken, het bochtje om, het fietspad over en bij de kale bomen een stukje wandelen. Met Stefan van het mannenteam maak ik grappen over de eieren die zijn maatje Bart straks voor ons komt bakken.

Waar het asfalt begint rennen we weer een stuk. Als de heuvel omhoog begint “moeten” we op 27 minuten zijn. Mijn horloge geeft 26:30 aan. Steeds opnieuw verbaas ik me over de consistentie waarmee we het rondje volmaken, hoe moe we ook zijn. Als we voorbij het keerpunt zijn praten Stefan en ik nauwelijks meer met elkaar. Deze ronde gaat in één grote waas voorbij. We lopen, in onszelf gekeerd, stil, terwijl de nacht overgaat in het ochtendlicht.

Frank, die me in de volgende ronde vergezelt, wil een nieuw liedje verzinnen om ons er doorheen te slepen. Ik wíl wel nadenken over liedjes, maar mijn brein werkt niet meer. Het is de ene voet voor de ander, steeds opnieuw. En dus draait Frank het enige nummer dat we kunnen bedenken, het nummer waar deze race mee begon. Do you belieeeve in life after love….(of is het love after love?).Onder aanmoediging van Cher lopen we de volgende heuvel op. Waarom was dit nummer ook alweer zo leuk? Onze soms zichtbaar lijdende mede-lopers zijn teveel met zichzelf bezig om zich aan ons te storen.  

Na 37 minuten arriveren Frank en ik bij het boerderijtje, consistent als altijd. Nog even volhouden. Het bos uit, het asfalt over, nog een klein stukje…. Ik voel al een uur lang een “fantoom-hoofdlamp” op mijn voorhoofd. Af en toe schiet er een klein krampje via mijn rug naar mijn been. Ik heb al mijn concentratie nodig om de moeheid te bestrijden. 

Dan: de bocht naar het kampeerterrein. De nachtroute zit erop. Dankbaar ontdoe ik me van mijn witte hesje en ontvang ik van Fia alle door haar voorverwarmde lagen kleding. Bart loopt ons tegemoet en ik veer een klein beetje op. Heeft hij een ei bij zich? Het blijkt iets veel beters: Bart is met zijn busje gekomen. Opgelucht loop ik naar het knaloranje gevaarte.  

“Doe al die lagen uit,” zegt Bart, “en ga tegen de kachel aanzitten.” Rillend ontdoe ik me van jas en nóg twee lagen. Eindelijk, voor het eerst in deze hele koude nacht, trekt de warmte helemaal in mijn lichaam. Bart reikt me een bord met eieren en een kop warme thee aan. Hoe goddelijk kan de smaak van een gebakken ei zijn?! Bart steekt zijn hoofd door de deur van het busje. “Zal ik ook nog een kaasboterham voor je bakken?” Ik ken deze man pas 10 minuten maar hij is nú al een held.

Na deze twee slopende rondes twijfel ik over mijn eigen kunnen. Kan ik het nog wel aan? Samen met Frank maak ik een strategie om ervoor te zorgen dat beide teams kunnen finishen. Ik besluit om sowieso nog één ronde te doen. En dan tóch: tijdens de volgende ronde voel ik me een stuk beter. Ja, mijn benen doen pijn, maar dankzij het magische ei van Bart én zijn warme busje, sta ik er een stuk beter voor. “Ik ga ‘m nu vol maken ook!” zeg ik grijnzend tegen Fia, die voor de zekerheid staat te wachten om me af te lossen. 

Het 23e rondje van de 24 loop ik. Dit is mijn laatste. Stefan en ik lopen naast elkaar en ook nu zeggen we amper iets. Het is weer stapje voor stapje terwijl we proberen niet te struikelen over één van de boomwortels op de dagroute. Een groepje lopers van de andere trails, die inmiddels ook zijn gestart, stuift ons voorbij. “Ha, dáár zijn eindelijk onze pacers,” grap ik, terwijl wij met zichtbare moeite een heuveltje afrennen. We rennen door stukken bos, langs een aantal nieuwsgierige wandelaars, een paar laatste aanmoedigers die ons toeschreeuwen… en daar is dan de vertrouwde duinpan. Stefan sprint naar beneden maar dat lukt me niet meer, ik hobbel zo goed als ik kan de duinpan af, de finish door. 

Ik heb het gered. 

En dan is het ineens klaar. Ik heb genoeg gehad en duik de auto in om droge kleding, muts en een jas aan te doen. Het dringt nog niet tot me door dat ik 80km heb gerend. Dat besef komt later pas. Fia, Frank en Stefan lopen met z’n drieën de 24e ronde – wat zijn m’n teamies toch onvermoeibaar!

Zes maanden geleden zei ik “ja” op het verzoek van drie mensen die ik pas kort geleden had ontmoet tijdens mijn eerste ultra-trail. Oké, tuurlijk, ik doe wel mee aan die backyard ultra. Dat bleek een topbesluit te zijn – het was een ervaring om nooit meer te vergeten. Of, zoals Fia het zou zeggen: samen aan de “trauma-bonding”. 

Dus…een volgende backyard komt er sowieso. En dan standaard mét busje met kachel én een crew die eieren voor me bakt. 

Wie durft er met me mee? 😉